Terug naar… 10 januari 1896

In de krant van vandaag een rechtbankverslag. Een failliete winkelier moest van de curator zijn boedel – getaxeerd op 318 gulden – naar een “verkooplokaal” brengen. De winkelier besloot echter om op eigen initiatief zijn spulletjes aan een derde te verkopen. Maar ach en wee, toen hij de opbrengst naar de curator wilde brengen, sloeg het noodlot toe:

Onderweg ontmoette hij een vriend met wien hij — zonder eenige reden — een ritje op de tram naar den Amsteldijk maakte. Bij de Hoedenmakerstraat (N.-A.) stapte hij met den vriend uit en bezocht daarna een herberg of koffiehuis waar hij tot de ontdekking kwam dat hij zijn portefeuile [sic] met geld (bankbiljetten) kwijt was. Inderdaad werd die portefeuille door het personeel van de tram, spoedig nadat beklaagde was uitgestapt, gevonden en wel een handbreed onder de bank, vlak naast de plaats waar bekl. in de tram had gezeten. Maar twee conducteurs en twee koetsiers verklaarden dat de portefeuille niets bevatte dan drie afgeloopen loterij-briefjes en een briefkaart, maar geen geld. Tevens heeft de conducteur die de tram, waarin bekl. zat, geleidde, bemerkt dat de laatste gedurende den rit meermalen bukte, eens om een oud eindje sigaar dat in een plasje in den wagen lag, op te rapen en een andermaal zonder blijkbare reden.

Het Openbaar Ministerie gelooft niets van het verhaal van de winkelier en eist twee jaar gevangenisstraf vanwege verduistering.

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF