Terug naar… 23 september 1896

In de krant een lang stuk van “Unitariër” over het liberalisme. In 1848 werd onder de bezielende leiding van de liberaal Thorbecke een nieuwe grondwet ingevoerd waarin een groot deel van de macht van de koning overgedragen werd aan de regering en het parlement. Sinds de invoering van deze grondwet wordt Nederland geregeerd…

door de gezamenlijke macht van Koning, Ministers en Kamers; niet door den Koning voor een deel; niet door de Ministers voor een deel, en door de Kamers voor een deel; maar door Kroon, Ministerie en Volksvertegenwoordiging in overleg en overeenstemming met elkaar, alzoo dat de een zonder den ander niets is en zij slechts samen dragen den schepter van het gezag.

Niemand zou staan boven den Staat. Niemand zou kunnen zeggen: ik ben de Staat.

In 1896 is er bijna niemand te vinden die de grondwet van 1848 radicaal wil omgooien:

Niemand denkt er meer aan — behalve misschien enkele overspannen anarchisten of socialisten — rechtstreeks de grondslagen van dat gebouw van 1848 te belagen.

Omdat de grondwet geen bescherming meer nodig heeft, dreigen de liberalen (verdeeld over twee stromingen: de Liberale Unie en de Vrije Liberalen) hun politieke bestaansrecht te verliezen. Daarom moeten ze nieuwe wegen inslaan: aan liberalen de taak “om de beginselen der staatsregeling van 1848 in toepassing te brengen op elk gebied des volkslevens en al hare logische gevolgen.” De auteur betoogt dat dit betekent dat liberalen o.a. moeten strijden tegen de invloed van godsdienst in de politiek. Er vindt namelijk op dit moment een “herleving van het godsdienstig bewustzijn plaats”.

In 1848 was men het er vrijwel over eens, dat de godsdienst als kerkelijk-theologische macht geen staatkundige rol heeft te spelen. Er is dan ook geen enkel levenselement minder geschikt voor die taak, ’t zij het optreedt in katholieken of protestantschen vorm. In het eene geval toch is er een kerk, die zich niet wil onderwerpen aan de staatshoogheid; in het andere geval is er een element, dat als kwik is in de hand van den zalfbereider, dat zich verdeelt in kleiner en grooter droppelen, maar steeds ongeneigd zich te laten binden.

Maar die tijd is voorbij: inmiddels zijn er…

twee kerkelijke staatspartijen, waarvan de eene, de roomsche, vordert als van ouds de suprematie van den priester en de gehoorzame dienerij door den staat aan het kerkbelang — daarom in alle staatsambten en bedieningen trouwe zonen der kerk; waarvan de andere, de protestantsche, de suprematie vordert van het Woord Gods, d. i. van de kerkelijke theologische faculteit en hare aanhangers op den kansel.

Kortom: de katholieken luisteren teveel naar de paus en de protestanten teveel naar de dominee. Het gevaar hiervan is dat de staat haar onafhankelijkheid kwijtraakt en het algemeen belang uit het oog verliest. Bovendien maakt de auteur zich zorgen over het feit dat ondanks “de toegenomen en toenemende verstandelijke ontwikkeling” er steeds meer jongeren zijn die “het bankroet der wetenschap verkondigen” en hun armen openen voor een “nieuw mysticisme”. Het liberalisme moet zich daarom inspannen om de toenemende invloed van religie in te dammen:

Aan haar is het niet enkel op te komen tegen elke poging tot ondermijning en verzwakking der staatsopperhoogheid, maar ook om de oogen te openen eenerzijds voor de beteekenis van de aanvallen daarop, anderzijds voor de schoonheid van haar staatsideaal.

Zij heeft in die richting den Staat voortdurend weerbaar te maken en den weerplicht af te kondigen.

Zij heeft den Staat te behouden, den vrijen zichzelf-wetten-gevenden Staat, die alleen zijn eigen, d. i. aller belang op het oog heeft.

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF