Terug naar… 21 augustus 1896

De_Wagner_ziekte_en_de_hedendaagsche_muz

De componist Richard Wagner is alomtegenwoordig in 1896. Der Meister – zoals hij door zijn soms ietwat rabiate fans wordt genoemd – is al 13 jaar dood, maar zijn bekendheid is onverminderd groot. Om uiteenlopende redenen verschijnt zijn naam bijna dagelijks in het Handelsblad: er wordt ergens een opera van hem opgevoerd, iemand deelt een anecdote over hem, er wordt verslag gedaan van een bijeenkomst van de Wagnervereniging, et cetera. Er is geen enkele andere componist die zo vaak genoemd wordt in de katernen van de krant.

Al die aandacht voor Wagner in de media en in de concertzalen heeft er voor gezorgd dat sommigen een enorme haat ontwikkeld hebben tegen der Meister (net zoals er tegenwoordig mensen zijn die een ontzettende hekel hebben aan Justin Bieber omdat ze zijn naam zo vaak tegenkomen op het internet). Een van die Wagner-haters is de organist J.A. Gullen. Hij heeft onlangs een boek gepubliceerd met de titel De Wagner-ziekte en de hedendaagsche muziekcrisis. Dit werkje wordt vandaag gerecenseerd in het Handelsblad. De recensent (“K.”) begint met het in herinnering brengen van de strijd tussen de progressieve Wagnerianen en de conservatieve classicisten. Deze laatstgenoemde groep vond Wagner veel te modern en verlangde terug naar muziek in de stijl van Mozart en Beethoven. Gullen is duidelijk een classicist. Volgens de recensent behoort hij daarom tot een uitstervend ras:

Er zijn dagen van strijd geweest, o. a. toen Wagner het muziekdrama herboren deed worden, maar die tijden zijn voorbij en Wagner heeft over gansch de linie de overwinning behaald. Maar evenals er in Frankrijk nog jarenlang ijzervreters zijn gevonden, die beweerden, dat Napoleon nog leefde en eenmaal terug zou keeren, zoo zijn er nu nog steeds musici, die overtuigd zijn, dat het Wagnerianisme een ziekte is en dat, als wij uitgeziekt zijn, de zonnige tijden van het classicisme weder zullen aanbreken.

De recensent is niet onder de indruk van Gullens ideeën:

De heer Gullen balt een vuist naar den vijand, doch bewijst niet zijn goed recht om toe te slaan. Het zijn de gewone versleten beweringen, waarmede hij komt aandragen: Wagner’s orkest is te sterk, zijn muziek is onmelodieus, zijn karakters te scherp gekleurd, zijn taal bombast, Wagner zelf een excentriek, die met alle geweld naam wilde maken door het schrijven van “opera’s” enz. Er valt eigenlijk niet te strijden tegen dergelijke meeningen. Al werd ik huisvriend van den heer Gullen en praatte als Brugman, dan zou ik hem toch niet kunnen bekeeren. Hij heeft zich blind getuurd op Haydn’s pruikstaartje, zoodat hij voor het moderne licht onvatbaar blijft. Maar of hij vele Wagnerianen rechtsomkeert zal doen maken, betwijfel ik evenzeer.

Gullen is overigens niet de enige die Wagner associeert met ziekte. Het luisteren naar Wagners muziek wordt door deskundigen in verband gebracht met depressies, waanzin, onvruchtbaarheid en ongezonde seksuele verlangens.  “Wagners Kunst ist krank,” schreef Friedrich Nietzsche (een voormalige vriend en bewonderaar van Wagner) al in 1888. En in 1891 beweerde de Nederlandse psychiater Jacob van Deventer

dat een groot aantal zenuwlijders hartstochtelijke liefhebbers zijn van de Wagneriaansche muziek. Voor dezen vindt de zinnelijkheid en de hopeloosheid, twee kenmerkende verschijnselen van onzen tijd, haar weerklank in deze muziek met haar groot uitdrukkingsvermogen en haar krachtigen invloed op de stemming. Op anderen werkt het, evenals zoovele andere middelen aan het einde van den veelbewogen en inspannenden dag, als een prikkel, doet, dank haar bedriegelijken schijn, het lichaam tijdelijk herleven, geeft het leven en den dood.

Juist omdat onder haar invloed, de onaangename gewaarwordingen tijdelijk op den achtergrond treden of verdwijnen, om met zooveel te grooter intensiteit terug te keeren, is dit middel zoo gevaarlijk te achten.

Bron

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF