Moderne kunst

Oud en wijs: het zijn woorden die in onze taal onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Mensen worden met het klimmen der jaren verstandiger, zo is het idee. Ik heb echter nog nooit gemerkt dat oude mensen minder stupide zijn dan jonge mensen. Sterker nog, gezien de corrosieve effecten van cynisme en bitterheid (de twee meest veelvoorkomende ouderdomsziekten) lijkt het me waarschijnlijk dat de jonge geest superieur is aan de oude geest. Het enige voordeel van ouder worden, is dat je je minder snel laat beïnvloeden door de mening van anderen. Je krijgt, zoals dat zo mooi heet, onafhankelijkheid van geest.

Dat is in ieder geval wat.

Zo durf ik tegenwoordig er voor uit te komen dat ik niet van moderne kunst hou. Ik vind het stomvervelend om naar een haai in een container met formaldehyde te kijken, ingepakte bouwwerken zijn naar mijn mening niet veel meer dan een gimmick en sculpturen die Michael Jackson uitbeelden, doen me ontzettend weinig. Hetzelfde geldt voor moderne muziek: ik stop mijn testikels nog liever in een wafelijzer, dan dat ik moet luisteren naar de pianomuziek van John Cage. En dan is er nog de moderne architectuur. Als ik langs een nieuw gebouw loop, ontvlamd in mij steevast het verlangen naar een grondig, Duits bombardement.

Geloof me: ik heb er werkelijk alles aan gedaan om de Ars nova te waarderen. Niets ergert me namelijk meer dan de bigotte reactionairen die voor een schilderij gaan staan en minachtend opmerken dat hun kleine zoontje van acht dit ook gemaakt had kunnen hebben (laat maar eens zien, denk ik dan altijd). Ik heb daarom – zonder vooroordelen – vele vormen van moderne kunst aandachtig bestudeerd. Totdat mijn oogballen door vermoeidheid uit mijn kassen rolden, heb ik gekeken naar opgestapelde Brillo-dozen, schilderijen met maar één kleur en grote doeken waarop wazige filmpjes geprojecteerd worden. Zonder resultaat: het lukt me op de een of andere manier niet om van deze kunstwerken te gaan houden. Ik kan het zelfs meestal niet eens opbrengen om deze objecten te haten; het laat me gewoon onverschillig.

(De kunsthistoricus en archeoloog Johann Winckelmann schreef ooit dat je net zolang moet kijken naar een kunstwerk totdat je er iets van schoonheid in ontdekt. Ik vraag me af hoe lang hij had moeten kijken naar Merda d’Artista van Manzoni om er iets moois in te ontwaren.)

Natuurlijk zijn er ook artiesten wiens werk ik wel bewonder. De schilder David Hockney bijvoorbeeld, of de componist John Adams. Maar dit zijn uitzonderingen: uiteindelijk blijf ik er van overtuigd dat moderne kunst bleek afsteekt tegen ‘oude’ kunst.

Kijk ik niet goed genoeg? Ben ik te dom? Heb ik een onderontwikkelde smaak? Ben ik een barbaar? Een filistijn?

Enfin… misschien ben ik te hard voor mezelf. Ik was waarschijnlijk net zo negatief geweest over eigentijdse kunst als ik in de zeventiende eeuw geleefd zou hebben. Want laten we eerlijk zijn: in welke tijd je ook leeft, er worden altijd meer lelijke dan mooie dingen gemaakt. Voor elke Rembrandt van Rijn lopen er tien schilders rond die er niets van bakken. Maar alle onooglijke schilderijen uit de zeventiende eeuw zijn in depots beland, de inferieure gebouwen zijn afgebroken en de wanstaltige muziek is in een la gesmeten. Alleen de fraaie kunstwerken zijn overgebleven. The survival of the most beautiful. Daardoor is er een soort verwrongen beeld ontstaan van ons esthetische verleden; het lijkt nu net alsof er vroeger alleen maar Grote Kunst geproduceerd werd. Een moderne kunstenaar kan het daarom bijna nooit winnen van een dode kunstenaar.

Maar toch… maar toch… toch bekruipt me wel eens gevoel dat moderne kunst teveel draait om ideeën, concepten, engagement en controverse. Kunst moet, zegt men, prikkelen en emoties losmaken. Allemaal waar, maar waarom is moderne kunst vaak zo bloedeloos, zo nikserig? Waarom hoor ik het woord schoonheid zo weinig als het over kunst gaat? Op gezette tijden droom ik wel eens van een terugkeer van negentiende-eeuwse estheten als Oscar Wilde en Walter Pater. Mannen die urenlang  konden oreren – uiteraard voortgedreven door copieuze hoeveelheden absint – over de finesses van schoonheid.

Laat ik daarom – als herinnering aan betere tijden – afsluiten met een citaat van Oscar Wilde:

A work of art is useless as a flower is useless. A flower blossoms for its own joy. We gain a moment of joy by looking at it. That is all that is to be said about our relations to flowers. Of course man may sell the flower, and so make it useful to him, but this has nothing to do with the flower. It is not part of its essence. It is accidental. It is a misuse.

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF