Flaubert

Ik lees altijd graag de brieven van de Franse schrijver Gustave Flaubert (1821-1880). In deze brieven – gericht aan vrienden, collega’s en minnaressen – spreekt Flaubert zich uit over de actualiteit, het schrijverschap en zijn misantropische kijk op het leven. Flaubert moppert en klaagt veel (“Het leven is zo iets afschuwelijks dat de enige manier om het te verdragen is het te ontlopen”) maar hij schrijft het zo prachtig op dat het nooit gaat vervelen.

Zijn brieven doen me ook vermoeden dat de mensen van toen niet heel anders waren dan de mensen van nu. Neem de ophef over de affaire(s) van Onno Hoes. In 1877 bestond er een soortgelijke fascinatie voor een graaf die in een openbaar toilet seks had met een juwelier en vervolgens opgepakt werd. Flaubert ergert zich mateloos aan alle aandacht voor deze onbenullige zaak:

Het aftrekken van een meneer in een urinoir heeft de hoofdstad van de beschaafde wereld twee weken lang beziggehouden! De mooiste kunstwerken, de grootste wetenschappelijke ontdekkingen hebben, toen ze geschapen en gedaan werden, niet zoveel emoties opgeroepen! Het is prachtig! Dus de zaadlozing van die burgerman doet de oosterse kwestie in het niet zinken. De handtastelijke ontucht met die juwelier (een parel) heeft een grotere draagwijdte dan de diplomatenconferentie in Constantinopel. Het vel van zijn kloten bedekt het hoofd van alle Fransen! We raken verdwaald in zijn schaamhaar!

Ook onze sensatiezucht is niet iets van deze tijd. Het enige verschil is dat we tegenwoordig via het internet naar bloederige filmpjes kijken, terwijl we vroeger er door de meester naar toe gebracht werden:

Over gruwelen gesproken, iemand heeft ‘s nachts in mijn dorp, op een kwart mijl van mijn huis een kind en een meisje vermoord. Wilt u wel geloven, prinses, dat de kostschoolmeesters van Rouaan met ‘hun jeugdige leerlingen’ naar ‘de plaats van de misdaad’ gewandeld zijn om de bloedplas te zien. Dat is de mate van idiotie die we bereikt hebben.

Indertijd hadden ze geen Char of Derek Ogilvie, maar lieten ze tafels dansen. Flaubert moest er in ieder geval niets van hebben:

Je moet erkennen dat het al te sterk is, dansende tafels. Oh verlichting! Oh vooruitgang! Oh mensheid! En dan drijven ze de spot met de middeleeuwen, de Oudheid, de vicaris Pâris, Marie Alacoque en de Pythia! Wat een eeuwige cyclus van domheden is het voortschrijden der tijden! De wilden die denken aan zonsverduisteringen een einde te kunnen maken door op ketels te slaan, zijn niet minder dan de Parijzenaars die menen tafels te kunnen laten dansen door hun pink op de pink van hun buurman te leggen. Het is merkwaardig dat de mensen stompzinniger worden naarmate ze zichzelf meer verafgoden.

Nee, Flaubert geloofde niet dat mensen in staat waren tot echte vooruitgang:

Je kunt het menselijk vee vetmesten zoveel je wilt, het stro geven tot buikhoogte en zelfs hun stal vergulden, het zullen altijd beesten blijven, wat men ook beweert. De enige vooruitgang waar je op kan hopen, is het beest een beetje minder gemeen te maken.

En ook toen waren de minderheden de gebeten hond:

Het is de haat die de bedoeïenen, de ketter, de filosoof, de kluizenaar en de dichter wordt toegedragen en er steekt angst in die haat. Ik erger me er mateloos aan, ik die altijd aan de kant van de minderheden sta. Het is waar dat er veel dingen zijn die me mateloos ergeren. Zodra ik mij nergens meer kwaad over maak, zal ik als een pop waar men de stok heeft uitgehaald, in elkaar zakken.

Plus ça change… De menselijke geschiedenis is een toneelstuk waarbij de decors en kostuums steeds veranderen, maar de karakters hetzelfde blijven.

(De fragmenten komen uit Geluk is onmogelijk en Haat is een deugd; twee boeken met een keuze uit Flauberts brieven, geselecteerd en vertaald door Edu Borger.)

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF