Le mot juste

Het klinkt misschien gek voor iemand die op regelmatige basis teksten afscheidt, maar ik haat het om te schrijven. Het is plezierig om te bedenken wat je wilt schrijven. Ook is het onbeschrijflijk fijn om het eindproduct op het scherm te zien staan. Alles daartussenin, het schrijfproces dus, is dikwijls een hel. Het kiezen van de juiste woorden, alinea’s duizend keer herschrijven, het teruglezen van je eigen onbeholpen en krakkemikkige zinnen, die in de verste verte niet tot uitdrukking brengen wat je graag wilt zeggen – god, wat afschuwelijk. In feite is het maken van een tekst als een zwangerschap: de conceptie en het in handen houden van de baby vormen de enige twee hoogtepunten.

Schrijven gaat daarom het beste als je in een soort trance verkeert. Als je vergeet wat je aan het doen bent. Zoals Charlie Brooker onlangs schreef:

When you’re consciously trying to write, the words just don’t come out. Every sentence is a creaking struggle, and staring out the window with a vague sense of desperation rapidly becomes a coping strategy. To function efficiently as a writer, 95% of your brain has to teleport off into nowhere, taking its neuroses with it, leaving the confident, playful 5% alone to operate the controls.

Schrijven is, denk ik, zo moeilijk omdat woorden in essentie ongeschikt zijn om complexe gedachtes en gevoelens over te brengen. Simpele boodschappen (“Verboden te roken”) gaan nog wel, maar het wordt lastiger als je iets ingewikkelders wilt vertellen. Een gedachte in woorden gieten is vaak net zo onmogelijk als het bouwen van een microchip met smeltende legostenen. Woorden zijn diffuus, ongrijpbaar als kwikzilver, niet precies, contextgevoelig. De ongrijpbaarheid van het woord is niet per se slecht (het is immers de charme van taal) maar lastig is het wel. Woorden zijn gewoon onpraktisch. De eerste les voor scenarioschrijvers is dan ook dat je zo weinig mogelijk tekst moet gebruiken bij het vertellen van je verhaal. Beelden zeggen bijna altijd meer. Een karakter “ik hou van jou” laten zeggen (of een wat meer bloemrijke variant) is veel minder efficiënt dan een tedere blik of een liefdevol gebaar.

Mijn worsteling met woorden is niet uniek. Veel Grote Schrijvers hebben er eveneens last van (wat overigens niet wil zeggen dat ik ook een Grote Schrijver ben). Flaubert, die dagenlang kon piekeren over le mot juste, schreef in Madame Bovary: “…niemand kan ooit de juiste maat aangeven van zijn verlangens, van zijn denkbeelden noch van zijn smarten; het woord van de mens is als een gebarsten ketel waarop je een wijsje tromt dat nog net een beer aan het dansen krijgt, terwijl je de sterren zou willen ontroeren.”

Herkenbaar.

Eigenlijk zou ik het liefst een componist willen zijn. Met muziek is het veel makkelijker om mensen te raken, te ontroeren, tot ze door te dringen. In een boek heb je soms duizenden woorden nodig om een emotie over te brengen; in een muziekstuk zijn een paar noten vaak voldoende. Muziek wordt niet voor niets door velen gezien als de hoogste vorm van kunst. Alle andere kunstvormen willen daarom het liefst als muziek zijn. “All art constantly aspires towards the condition of music”zei Walter Pater ooit. Helaas ben ik zo muzikaal als een gekookte mossel. Ik zal het dus met woorden moeten blijven doen. Het is niet anders.

  • Print
  • Facebook
  • Twitter
  • Google Bookmarks
  • PDF